De geschiedenis van Janvossensteeg 30

Inleiding

De redenen waarom iemand verhuist van een geriefelijke eengezinswoning in een moderne woonwijk naar een oud pand in een betrekkelijk smalle steeg in de oude binnenstad van Leiden kunnen velerlei zijn. Maar waar kom je dan terecht? Is het huis wel uit het begin van de 18e eeuw zoals de makelaar vertelde, het ziet er aan de voorkant helemaal niet zo oud uit. Maar als het huis wel in die tijd gebouwd is, waren dat dan ook de eerste bewoners? Stonden er daarvoor misschien andere huizen? Kortom hoe zit het nu eigenlijk met de geschiedenis van de Janvossensteeg in het algemeen en met nummer 30 in het bijzonder?

In een overmoedige bui heb ik aangeboden dat uit te zoeken vanuit de wetenschap dat Erfgoed Leiden en omstreken (het Leids archief) buitengewoon rijk voorzien is van historisch materiaal. De bouwhistorie achterhalen zou dus geen onmogelijke opgave moeten zijn. Dat is het ook niet, maar eenvoudig is anders. Denk bijv. aan het 16e en 17e eeuwse schrift. Zelfs een hedendaags handschrift is soms moeilijk leesbaar, maar als er dan ook nog geen spelling- en grammaticaregels zijn en het geschreven schrift in de verste verte niet lijkt op wat wij tegenwoordig gewend zijn, dan besef je pas goed wat het betekent om analfabeet te zijn. En helaas, door corona worden al twee jaar geen cursussen oud schrift gegeven.

Door mijn betrokkenheid bij het project Historisch Leiden in kaart, heb ik inmiddels een redelijk inzicht in relevante en beschikbare bronnen, die mede door dit project deels gedigitaliseerd zijn en waarvan weer een klein deel getranscribeerd is. Alleen, die bronnen hebben vooral betrekking op de 16e eeuw. Maar met wat hulp van mede-werkgroepleden ben ik in staat om een beeld te geven van de geschiedenis van Janvossensteeg 30.

Marendorp en de Janvossensteeg

De wijk waar de Janvossensteeg ligt, wordt Marendorp genoemd. De stadswijk Marendorp was ooit een stukje Hollands weidelandschap, dat door rechte slootjes werd doorsneden. Toen Leiden alleen nog een nederzetting was aan de zuidzijde van de Oude Rijn vestigden zich ook mensen aan de overkant van de rivier dat toen nog tot Leiderdorp behoorde. Bij de stadsvergroting van 1346/1355 ging dit gebied, Marendorp geheten, onderdeel uitmaken van de stad Leiden. Dat gebeurde vooral om veiligheidsredenen. De nieuwe vestwal kwam te liggen ter hoogte van wat nu de Oude Vest is. Aan de binnenkant van die wal liep een vestsloot. De huidige Haarlemmerstraat was de oude hoofdweg van Marendorp. Haaks daarop liepen een aantal kavelsloten en tussen deze sloten liepen een aantal straten. De Janvossensteeg is er één van, genoemd naar een schout Jan de Vos, die in die tijd recht gesproken zou hebben op de Rode Steen, op de kruising van de huidige Haarlemmerstraat en de Donkeresteeg.

Dirck Willemsz van Poelgeest

In dat weidelandschap kwam verspreide bebouwing voor. Zo weten we dat rond 1400 Dirck Willemsz van Poelgeest, lid van een invloedrijk adelijk middeleeuws geslacht bezittingen had in Marendorp, waaronder een huis (en mogelijk meerdere) dat oostelijk van de Janvossensteeg in de buurt van de vestsloot lag. In een document uit 1429 komt de volgende zinsnede voor:  de zusteren onses Vrouwen huis in Jans Vossteghe dat Dirc Willemsz. van Poelgeest plach te wesen’. In de marge staat:  ‘sorores istius domus vocantur sorores de Apkou’ oftewel de zusters van dit huis worden de zusters van Apkou genoemd. Dirck Willemsz van Poelgeest had dit huis dus verkocht of, niet ongebruikelijk, geschonken aan een aantal vrouwen die een religieuze gemeenschap wilden stichten, een convent of ook wel klooster genoemd.

Het klooster van Abcoude

Onderzoekers veronderstellen dat een zekere Maria van Abcoude de stichter is geweest. Het klooster komt ook voor onder de namen Mariaklooster en Bethlehemklooster. Maria van Abcoude was waarschijnlijk de dochter van Willem van Abcoude (1345-1407), een bekend edelman die een rol van betekenis speelde in de politiek van de Nederlanden in die tijd. Als deze veronderstelling juist is, dan dateert de stichting van het klooster van voor 1411, want in dat jaar is Maria overleden. Waarschijnlijk zijn de zusters niet aan nieuwbouw van een echt klooster toegekomen, want in 1444 vertrekken ze (of een aantal van hen) als zusters van Hieronymus naar een huis op het Rapenburg op de hoek met de Doelensteeg, van waaruit zij het Roma klooster stichten. Het lijkt daarom niet onlogisch te veronderstellen dat de nieuwbouw van het klooster van Abcoude na 1444 heeft plaats gehad.

Over de daarop volgende tientallen jaren is vrijwel niets bekend. De oorzaak is niet alleen dat alles zich inmiddels 700 jaar geleden afspeelde, maar vooral omdat het archief van het klooster onvindbaar is. Dat zit zo. Toen de stad Leiden zich in 1573 aansloot bij het kamp van Willem van Oranje en daarmee ook het protestante geloof de overhand kreeg, moesten alle bezittingen van de kloosters overgedragen worden aan de stad. Ook moest de administratie ingeleverd worden en met name dat laatste werd zwaar getraineerd door de zusters, waarschijnlijk in de hoop op betere tijden die, zoals later bleek niet zouden komen. Toen ze voor de zoveelste keer werden gesommeerd de administratie in te leveren bleek die niet meer aanwezig te zijn. Weyntgen Hendricsdochter, de mater van het klooster en Catrijne Cornelisdochter, de procuratrix, verklaarden “die bij Heer Jacob Jansz, haar pater op Utrecht gebracht ende van daer op Coelen vervoert te zijn”. Spoorloos dus.

Weten we dan helemaal niets? Dat valt mee, zij het dat het ons geen inzicht geeft in het handelen van de zusters. Er is nl. een tekening bewaard gebleven waarop te zien is hoe het terrein er halverwege de 16e eeuw uitgezien zou kunnen hebben. Die tekening is een 18e eeuwse reproductie van een kaart van Jan Liefrinck uit 1578, de oudst bekende kaart van Leiden die een uitvoerig beeld geeft van de indeling van de stad. De originele kaart was versleten (vandaar de reproductie) en is helaas verloren gegaan.

Reproduktie uit 1744 door Jacob van Werven van de kaart uit 1576 van Jan Liefrinck

Wanneer we inzoomen op de kaart dan zien we hieronder op het linker kaartje bovenaan het Kloosterterrein van Abcoude en onderaan het terrein van het Schagen klooster. Het Schagen klooster liep van de Achtergracht (nu van der Werfstraat) tot en met de Noord Rundersteeg. Het perceel tussen beide kloosters, Janvossensteeg 32-38 tot aan de toenmalige Donkere sloot, behoorde eind 16e eeuw toe aan Dirck Pietersz Vougen, een metselaar. Rechts een hertekening door Jaap Moggré  een bouwkundig tekenaar, wonende op de Vollersgracht 2a  (http://www.jaapmoggre.nl/index.html die veel onderzoek heeft gedaan naar de geschiedenis van de Vollersgracht.

Doordat de verhouding oost-west/noord-zuid op dit deel van de kaart niet juist is, is het twijfelachtig of de kaart op detailniveau betrouwbaar is. Dat geldt dan dus ook voor de hertekening door Jaap Moggré.

Waarom is deze informatie over een klooster dat al lang niet meer bestaat, zo interessant en waarom is het zo jammer, dat het kloosterarchief spoorloos is?

Omdat het perceel Janvossenstraat 30 samen met het in het verlengde ervan liggende perceel Vollersgracht 23 het meest zuidelijke deel van het kloosterterrein besloeg. Er hebben, zoals op de tekening te zien is, andere (klooster)gebouwen gestaan en mogelijk is deze grond voor de stichting van het klooster eigendom geweest van Dirck Willemsz van Poelgeest en heeft er een huis gestaan. Voor dit laatste is geen enkel bewijs, maar uitgesloten is het zeker niet, hij zou immers meerdere huizen hier bezeten hebben.

Achtergrondinformatie

Aan het slot van dit artikel is een gedetailleerd overzicht opgenomen van alle bekende eigenaren en van een deel van de bewoners van Janvossensteeg 30 over de periode 1580 – 2022. Maar voor een goed begrip is enige achtergrondinformatie wellicht nuttig.

Dit verhaal start aan het begin van een periode in onze geschiedenis die we de Vroegmoderne tijd noemen, een periode die tot ca 1800 loopt. De late Middeleeuwen liggen achter ons met de val van Constantinopol (1453) en daarmee het einde van het Byzantijnse Rijk, de reformatie met o.a. Luther en zijn 95 stellingen (1517), de uitvinding van de boekdrukkunst (1445-1450) en de ontdekking van Amerika door Columbus (1492)

In de steden was er, op een enkele uitzondering na, geen onderscheid tussen wonen en werken. Alles gebeurde in en om het huis en bedrijvigheid zat binnen de omwalling (dat was veilig) door de hele stad verspreid. Soms geconcentreerd bij elkaar in de buurt omdat dat voordeel opleverde. Zo woonden bijv. de wagenvoerders, die ruimte voor hun karren nodig hadden veelal langs het Noordeinde, de uitvalsroute naar den Haag. De Oudevarkenmarkt, een zijstraat van het Noordeinde heette in de 16e eeuw ’t Sant en is speciaal voor hen aangelegd. Oude straatnamen verklaren soms ook veel. Parallel aan de Janvossensteeg loopt de Vollersgracht, genoemd naar het zware en vuile werk van de volders of vollers die daar woonden en werkten. Een volder of voller was een ambachtsman in de lakennijverheid. Het vollen van de geweven of gebreide wollen stof, en soms ook dat van leder, was een onderdeel van de kledingfabricage. Bij het vollen wordt een wollen stof ca. 10-20% kleiner in omvang, maar ook dikker. Door de opkomst van de industrie is het beroep uitgestorven. Vollen werd voorheen ook wel walken genoemd. De Vollersgracht werd in de 16e eeuw Donkere gracht genoemd; er is weinig fantasie voor nodig om die naam te begrijpen. Maar een bakker, een slager, een smid enz kon je in elke straat vinden. Op wat hoofdstraten na misschien waren de meeste niet geplaveid. Riolering was er niet; als je een tuin had, stond daar een privaat en de ton werd opgehaald. Gas en elektriciteit waren onbekende begrippen, een waterleiding bestond niet. Een waterput, al of niet samen met de buren moest uitkomst bieden. In 1926 werd nog gediscussieerd over het aanleggen van straatverlichting in de Janvossensteeg. Kleinvee werd niet zelden in of om het huis gehouden. Epidemieën kwamen regelmatig voor.

Kortom het leven in zo’n stinkende stad was niet eenvoudig.

Gebruikte bronnen

Hoe kom ik nu aan al die gegevens over eigenaren en bewoners?

Oude kaarten, allerlei soorten “belasting”registers, doop-trouw- en begraafinschrijvingen, volkstellingen, bevolkingsregisters en advertenties

De stad had geld nodig, veel geld, o.a. voor de verdediging van de stad, afdrachten voor het voeren van oorlogen die er bijna permanent waren, enz. Maar ook voor de bouw van prestigieuze gebouwen waarmee je kon laten zien dat je als stad belangrijk was. Dat geld viel niet te halen bij dat deel van de bevolking dat nauwelijks kon rond komen. Dat geld werd via verponding gehaald uit handel en vooral uit bezit en elke stad regelde dat op zijn eigen manier.

Ik zal hier volstaan met het toelichten van enkele bronnen die voor dit onderzoek van belang waren. Daarbij ontkom ik er niet aan de naam van de stadssecretaris van Leiden uit de 16e eeuw te noemen: Jan van Hout (1542-1609). Hij was niet alleen stadssecretaris maar ook secretaris van de Universiteit en ook nog dichter. Hij heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van de stad Leiden. Er werd bijv. toen al belasting geheven op het bezit van grond en huizen. Daarvoor liet van Hout plattegronden maken van straten en grachten. Op die kaarten staan de maten van de percelen aangegeven alsmede de naam van de eigenaar. De maat van het perceel aan de straatzijde was in die tijd een grondslag voor de belasting. Het gaat om ca 130 kaarten in het Chaertbouc van Wateren en Straten binnen dezer Stadt Leyden. Die kaarten zijn bewaard gebleven en dateren uit de periode 1585-1600. Voor het zgn. Register Vetus, opgezet in 1585, waarin de huurwaarde van percelen werd vastgelegd moest men van deur tot deur. De looplijsten van deze opnames zijn er nog en vertellen ons wie er eigenaar was. Maar ook de looproute staat beschreven en per straat worden in loopvolgorde de eigenaren genoemd. In het register werden ook vaak wisselingen van eigenaren bijgehouden maar compleet en waterdicht is dat beslist niet. Van meer belastingen zijn looplijsten bewaard gebleven.

Als een huis verkocht werd, moest dat ook in de 16e eeuw worden vastgelegd bij de notaris. De notariële archieven zijn bewaard gebleven maar niet eenvoudig te doorzoeken en te lezen. De stad hield ook zgn. waarboeken bij waarin een uittreksel van de transportakte moest worden opgenomen. Daar stond dan bijv dat verkocht werd een erf met huis gelegen in de Janvossensteeg. Huisnummers kende men toen nog niet. Dat werd opgelost door de belending te beschrijven: aan de ene zijde Pieter Jansz, aan d’andere zijde de erfgenamen van Huijbert Claesz en achter de tuijn van Jacob Egberts de jonge. Ook die waarboeken zijn bewaard gebleven en worden allemaal door vrijwilligers getranscribeerd in voor ons leesbaar schrift, een enorme klus.

Deze Vetus administratie beviel toch niet helemaal en werd begin 17e eeuw vervangen door de zgn. bonboeken. Een bon is een wijk en de Janvossensteeg lag in de bon West Marendorp Lantzijde. In die boeken had ieder perceel in loopvolgorde een eigen pagina waarop verkopen van onroerendgoed en aangegane leningen werden genoteerd. En ook die boeken zijn er nog en lopen tot ca 1814. Ik zal hierna de pagina van het bonboek laten zien die voor ons belangrijk is.

Voor de periode na 1814 is gebruikt gemaakt van volkstellingen en van het kadaster dat in 1832 werd opgericht en in het archief geraadpleegd kon worden tot 1999. Ook advertenties van makelaars maar vooral van slagers in Leidse kranten tussen 1845 en 1995 zijn behulpzaam geweest

Terug naar het begin

De grond waarop het klooster van Abcoude stond, werd in 1579 door de stad tot raamland bestemd. Raamlanden werden gebruikt voor de lakenproductie. Laken werd op raamwerken gespannen om op te rekken en te drogen. Er heerste echter grote woningnood en veel vrijgekomen terreinen van kloosters werden uiteindelijk bebouwd met woningen. In 1582 werd ook het raamland van het voormalige klooster Abcoude voor woningbouw bestemd.

De documenten die betrekking hebben op de eerst uitgave van percelen voor woningbouw moeten nog opgezocht worden in het archief. Daarvoor is kennis van en ervaring met het lezen van 16e eeuws schrift noodzakelijk. We weten dus nog niet welke percelen werden uitgegeven en aan wie.

Chaertbouc van Wateren en Straten binnen deser Stadt Leyden

De maten staan aangegeven in Rijnlandse roeden: 1 roede = 12 voet = 144 duim = 3,77m. Onderstaand de voor ons belangrijke kaart.

Kaart uit het Stratenboek Leiden uit de periode 1590-1597

Wat opvalt is dat het perceel, gevormd door het zuidelijkste deel van het oude kloosterterrein met Claes Riquaert als eigenaar, doorliep tot wat toen Die Nieuwe Volmolengragt genoemd werd. Claes Riquaert is een van de zeer vele schrijfwijzen van de naam van de in Oostwinkel (bij Gent) geboren “zuyvelcoper” Niclaes Rijckaert. Hij was lid van de schutterij, bezat heel wat onroerend goed en woonde in 1581 bij de volkstelling op de Aalmarkt.

Het is dus op dit moment niet zeker of Rijckaert de eerste eigenaar was en evenmin is bekend wie de huurders/bewoners van het perceel waren. Dat Rijckaert er zelf gewoond heeft lijkt mij onwaarschijnlijk.

De perceelindeling van het gehele terrein lijkt nogal willekeurig zolang we niet weten hoe de stad de percelen heeft uitgegeven. Niet ondenkbaar is dat op de tekening combinaties van percelen te zien zijn; het ging nl. niet om het perceel maar om de eigenaar.

Als dat juist is, is het niet verrassend dat het perceel Janvossensteeg 30 / Volmolengracht 23 voor 1601 al weer gesplitst werd, mogelijk in de oorspronkelijke percelen. Het perceel Janvossensteeg 30 staat in het Oud-belastingboek uit 1601 dan op naam van Joost van der Heijden, terwijl Claes Rijckaert Volmolengracht 23 nog in bezit heeft. De transportakte en daarmee de exacte verkoopdatum is nog niet gevonden.

Het oud-belastingboek van 1617 maakt melding van de verkoop door Joost van de Heijden aan Jan Willemsz Werchijn en die naam vinden we terug als één van de eerste inschrijvingen in het bonboek van de bon West Marendorp Lantzijde.

In het Oud-belastingboek uit 1601 staat dat Joost van der Heijden een verponding (=belastingaanslag) krijgt van 1-12-0, d.w.z. 1 gulden en 12 stuivers en 0 penningen (16 penningen in één stuiver). Volgens het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam kwam dit bedrag in 2016 ongeveer overeen met ca €25.

Het bonboek

Onderstaand op de rechterpagina het bonboek van Janvossensteeg 30 en daaronder een detail met de eerste regels

Bonboek Janvossensteeg 30

Bovenaan in de kop staat de naam van de bon Westmarendorp Lantsijde, links de naam van de eigenaar bij het starten van de inschrijving, Jan Willemsz Werchijn en rechts de straatnaam weder Jan Vossensteeg oostzijde (men kwam van de Oude Vest). Zoals op onderstaande transcriptie van deze pagina uit het bomboek valt te lezen, berust op het perceel een grondrente die nog niet helemaal betaald is. 

Onderstaand in het kort de inhoud van deze pagina.

Jan Werchijn overlijdt voor 3-11-1663 want dan wordt zijn boedel, inclusief de schulden verdeeld over wat op het eerste gezicht zijn drie dochters lijken te zijn. Echter het patroniem van deze dames is cornelis, d.w.z. dat hun vader niet Jan maar Cornelis Werchijn zou zijn geweest. Hoe dit precies zit weten we pas als zodra een testament van Jan Werchijn en/of een boedelscheidingsakte is gevonden. Hoe het ook zij, het huis wordt toebedeeld aan Jannetgen Cornelis Werchijn.

Op 14-5-1664 verkoopt ze het huis aan Jude du Rieu. Deze overlijdt voor 10-5-1685 want op die datum verkopen zijn erfgenamen het huis aan Jan Pont.

Jan Pont verkoopt het vervolgens op 15-10-1709 aan Gideon Colijn die het op 28-10-1724 verkoopt aan Catarina Claes Stuart, weduwe van Jan Swart.

Drie maanden later wordt aan Catharina Claes Stuart een interessante lening verstrekt. Die lening dient om het loon van de timmerman en de metselaar te kunnen betalen die haar huis weer hebben opgebouwd.

Indien geen latere herbouw gevonden wordt, is de conclusie gerechtvaardigd dat het huis Janvossensteeg 30 tenminste dateert uit 1725.

De verkoop nog datzelfde jaar aan Jan de Dier/Diex lijkt niet zonder hapering te zijn verlopen en deze verkoopt op 16-5-1730 het huis aan Jan van der Heijden. Die verkoopt het in 1741 aan Michiel del Boij.

Tien jaar later op 8-5-1751 wordt Arij van Dam de nieuwe eigenaar. Wanneer hij het op 6-5-1783 weer verkoopt aan Machiel van der Muts is er tevens sprake van nog “een huijsje in een poort hier aan verheelt”. De poort is waarschijnlijk wat later de verbinding tussen de winkel en de werkplaats achter het huis is. Nu is dat een inpandige gang met een glazen overkapping. Wanneer het huis op 21-6-1791 weer verkocht wordt en nu aan Willem van der Plas, is er opnieuw sprake van nog een huis. Mogelijk gaat het om dezelfde combinatie als in 1783. 

Willem (ook wel Willebrordus) van der Plas, een in Katwijk geboren herbergier trouwt op 10-11-1775 met Maria van Dam. Willem van der Plas overlijdt op 28-9-1796 en zijn bezit gaat over naar zijn vrouw. Die laat op 16-1-1799 een testament opmaken Precies een maand later wordt ze begraven. Drie dochters Cunera (1776), Jacoba (1783) en Johanna (1787) zijn de erfgenamen, allen op dat moment nog minderjarig en niet handelingsbevoegd. Ze hebben een voogd nodig en waarschijnlijk is dat Daniel van der Waard

Op 31-7-1813 verkoopt Daniel van der Waard het huis aan Abraham van Pijpen.

Opvallend is dan wel dat in onderstaand register, ook wel het register Lantaarngeld genoemd uit 1813/1814 Daniel van der Waard opnieuw loco de zusjes genoemd wordt bij huisnummer 329 oud of 972 nieuw. Hij lijkt dus niet de eigenlijke eigenaar te zijn maar op te treden namens de zussen.

Abraham van Pijpen blijft ruim 40 jaar eigenaar, maar woonde er niet zelf. Maar wie dan wel? In die tijd bestond er nog geen bevolkingsregister, die kwamen er pas (landelijk) tussen 1850 en 1855. Het is niet zo eenvoudig een gesloten reeks van bewoners te traceren, maar we hebben wel de informatie van de volkstellingen uit 1829, 1839, 1846 en 1849. Ter illustratie onderstaand de pagina uit het register waar de tellingen uit 1829 in werden genoteerd. Merk op dat er inmiddels huisnummers zijn ingevoerd, niet per straat maar per wijk. De Janvossensteeg lag in wijk 6 en het huis had nr 972.

Volkstelling 1829

Je ziet dan (klik op de afbeelding), en dat is dus een momentopname, dat er een kuiper en een kleermaker met hun gezin wonen en nog een paar personen.

In 1836 is Abraham van Pijpen als goede bekende getuige bij het huwelijk van de timmerman Jacob van der Waals, aan wie hij 20 jaar later in 1856 het huis verkoopt. Maar bij de geboorte in 1837 van zijn zoon, de latere Nobelprijswinnaar Johannes Diderik van der Waals blijkt het gezin al in de Janvossensteeg 30 te wonen zoals uit onderstaande geboorteakte blijkt.

Klik voor vergroting, de akte staat rechtsonder

Toen het huis 40 jaar later te koop werd aangeboden, zag het er zo ui:

De Opregte Haarlemsche Courant van 2 maart 1875

In het onderstaande Bevolkingsregister van 1872-1881 (klik er op) is te lezen dat het gezin nu met nog drie kinderen er blijft wonen en ergens in die periode verhuist naar de Oude Singel 136. Johannes Dirk of beter Diderik is dan al lang het huis uit. Hij verhuisde op 12 oktober 1872 naar Deventer om daar leraar aan de HBS te worden.

Bevolkingsregister 1872-1881 (klik)

Met behulp van de bevolkingsregisters kunnen we dus volgen wie er op een bepaald adres gewoond hebben, en met wat meer moeite kun je ook iemands woongeschiedenis in een stad achterhalen.

In de archiefwet is de openbaarheid van documenten geregeld, maar daar valt vreemd genoeg niet het bevolkingsregister onder. Omdat geboorteaktes de eerste 100 jaar niet openbaar zijn houden de archiefdiensten zich ook ongeveer aan die termijn v.w.b. de bevolkingsregisters. Het openbare deel van het Leidse bevolkingsregister loopt tot 1924. Door de stadhuisbrand van 1929 is een groot deel van de administratie zwaar beschadigd en zelfs deels verloren gegaan, waardoor het register van 1881-1890 niet meer beschikbaar is.

De bewoners na 1924 zijn dus niet eenvoudig te achterhalen, maar “zonder geluk vaart niemand wel”. Tussen 1885 en 1995 verschijnen er regelmatig advertenties in de Leidse dagbladen waarin een slager zijn waren aanprijst en zijn klanten oproept naar Janvossensteeg 30 te komen. Een enkeling woonde er niet alleen en voerde er zijn nering maar was ook eigenaar van het pand.

Ter illustratie onderstaand de oudste advertentie in het Leidsch Dagblad uit 1885.

Vier jaar later stond in dezelfde krant een noodlottig bericht bij het gemengde nieuws

Leidsch Dagblad 1889

De gegevens van de eigenaren heb ik ontleend aan het kadaster dat in het archief kosteloos is te raadplegen tot 1999.

In 1995 wordt het pand te koop aangeboden via een (niet meer bestaande) makelaar middels onderstaande advertentie:

Maar wie dan de eigenaar is, is niet helemaal duidelijk geworden uit de openbare bronnen. Waarschijnlijk heeft de weduwe van Cornelis van Nimwegen, de laatste slager die tevens eigenaar was, het pand verkocht aan VDK Beheer (van der Klauw). VDK zou het winkelgedeelte dan verbouwd hebben en vervolgens het pand gesplitst hebben. De verkopen door VDK staan in onderstaand overzicht.

Op de foto is nog duidelijk de winkelingang te zien. Die ingang is na de koop in 2006 door de toenmalige eigenaar aangepast en rechtgetrokken. Het verhuurde bedrijfsgedeelte is mogelijk direct door de huurder gekocht. Het gaat dan waarschijnlijk om de achterburen, het architectenbureau Veldman Rietbroek, Vollersgracht 23. De open gang naar dat bedrijfsgedeelte die ook in oude 18e eeuwse stukken wordt genoemd, is door de nieuwe eigenaren in 2006 van een glazen overkapping voorzien.

In onderstaand overzicht zijn alle gegevens m.b.t. eigenaren en voor zover bekend ook van de bewoners in chronologische volgorde opgenomen.

De startvraag was hoe oud het huis zou zijn.

Bij het beantwoorden van deze vraag speelt onderstaande foto een cruciale rol. Het toont de achtergevel van het huis Janvossensteeg 30, op dit moment het enige zichtbare, niet door stucwerk of betimmering afgedekte onderdeel van het huis. Ik heb deze foto laten zien aan een ervaren bouwhistoricus die veel onderzoek heeft gedaan met name in de Leidse binnenstad.

Zijn conclusie was duidelijk: deze gevel is niet uit 1725 maar uit de 17e eeuw en mogelijk zelfs uit het begin van die eeuw. De constructie van de bovenzijde van de raamsponningen zou, indien die nog zichtbaar zou zijn, hier een definitief uitsluitsel over kunnen geven. Dat betekent dat de “opbouw” in 1725 waarschijnlijk meer een ingrijpende verbouwing dan een volledige herbouw is geweest; in ieder geval is de achtergevel toen blijven staan. Aangezien de eerste bebouwing met een woonhuis rond 1600 zal hebben plaatsgevonden en er geen indicaties van tussentijdse herbouw zijn gevonden, is het zeer wel denkbaar dat de achtergevel de originele eerste gevel uit ca 1600 is.

Geldt die ouderdomsindicatie ook voor de fundering? Het is niet te verwachten en was ook niet de gewoonte dat bij een tussentijdse, zelfs ingrijpende verbouwing ook de fundering opnieuw gelegd werd. M.a.w. de fundering dateert zeer waarschijnlijk uit rond 1600, maar is mogelijk tenminste voor een gedeelte aanzienlijk ouder. Op de eerder getoonde tekening van Liefrinck uit 1576 is bebouwing te zien in de uiterste zuidwestelijke hoek van het kloosterterrein, op de plaats waar nu het huis Janvossensteeg 30 staat. Bij de sloop van de kloostergebouwen eind 16e eeuw zijn de funderingen vrijwel zeker niet verwijderd. Als ze niet in de weg zaten liet men die zitten.

Het is dus zeer wel denkbaar dat het pand Janvossensteeg 30 rust op een fundering die, althans gedeeltelijk dateert uit de 2e helft van de 15e eeuw.